21 juni 2021

Grondwettelijk Hof: ook een louter commercieel belang kan volstaan om als verzoekende partij naar de Raad voor Vergunningsbetwistingen te trekken

Naar aanleiding van een prejudiciële vraag van de Raad van State heeft het Grondwettelijk Hof op 17 juni 2021 in arrest nr. 92/2021 beslist dat een commercieel belang kan volstaan om tegen een stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen te kunnen instellen. Het Grondwettelijk Hof wijkt hiermee af van de intussen vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen én de Raad van State, op basis waarvan een louter commercieel belang niet zou volstaan.

 

Gevestigde rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de Raad van State

Om een beslissing te kunnen aanvechten bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen moet een verzoekende partij rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen kunnen aanvoeren in diens verzoekschrift tot schorsing/vernietiging, zulks cfr. het voormalige art. 4.8.11, §1, eerste lid, 3° VCRO. De rechtspraak omtrent dit artikel is nog steeds relevant voor huidige betwistingen.

Volgens de Raad voor Vergunningsbetwistingen én de Raad van State is niet aan deze belangvereiste voldaan wanneer het voor de Raad aangevoerde belang enkel steunt op een commercieel nadeel dat “niet voortvloeit uit of in verband staat met stedenbouwkundige hinder die de bestreden beslissing veroorzaakt”.

Deze gevestigde rechtspraak wordt (mede) gebaseerd op de rechtsopvatting dat de regelgeving inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw niet eender welk belang moet bewaken, maar specifiek in het teken van de bescherming van de goede ruimtelijke ordening en een gezond leefmilieu staat.

 

Prejudicieel arrest van het Grondwettelijk Hof

Een commercieel belang volstaat

Het Grondwettelijk Hof breekt in een recent arrest van 17 juni 2021 met bovenstaande rechtspraak. Het Hof besluit immers dat ook een commercieel belang kan aanvaard worden als “nadeel” in de zin van art. 4.8.11 VCRO, dit voor zover dit belang afdoende geïndividualiseerd wordt en in verband gebracht wordt met de bestreden vergunningsbeslissing.

Het Hof stelt dan ook dat de toegang tot de Raad voor Vergunningsbetwistingen (en, bij uitbreiding, ook de administratieve beroepsprocedure bij de Deputatie) niet blindelings ontzegd mag worden op basis van de motivering dat een verzoekende partij geen stedenbouwkundige, doch enkel commerciële nadelen betrekt in de omschrijving van diens belang. Voor een dergelijke restrictieve interpretatie van de belangvereiste is volgens het Hof geen wettelijke grondslag voorhanden.

Bovendien zou een dergelijke lezing van het belangvereiste volgens het Grondwettelijk Hof in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel, zoals vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, en het recht op toegang tot de rechter, zoals gewaarborgd door artikel 13 van de Grondwet en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Belangvereiste versus belang bij het middel

Het Grondwettelijk Hof maakt overigens wel een (belangrijk) onderscheid met het “belang bij het middel”, zoals voorgeschreven door art. 35, 3de lid Omgevingsvergunningsdecreet (OVD). Er bestaat immers een onderscheid tussen het belang dat een verzoekende partij heeft bij de procedure op zich en het belang dat een verzoekende partij heeft bij de afzonderlijke middelen die gedurende de procedure worden ingeroepen.

Volgens het Grondwettelijk Hof hangt de vraag “in welke mate een schending van de regelgeving betreffende de ruimtelijke ordening en de stedenbouw bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen kan worden aangevoerd door een verzoekende partij die belangen nastreeft die vreemd zijn aan de bescherming van de goede ruimtelijke ordening en een gezond leefmilieu” samen met de beoordeling van het belang dat een verzoekende partij heeft bij de middelen die zij aanvoert. Deze vraag werd evenwel niet beantwoord door het Grondwettelijk Hof, omdat zij niet over art. 35 OVD werd bevraagd.

 

Besluit

Volgens het Grondwettelijk Hof kan een verzoekende partij in bepaalde gevallen op ontvankelijke wijze beroep instellen tegen een aan een (commerciële) concurrent afgeleverde stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning, zelfs wanneer deze verzoekende partij zich enkel op louter commerciële belangen kan beroepen. Het Hof, dat hiermee breekt met gevestigde rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de Raad van State, beroept zich hiervoor onder meer op fundamentele rechten waaronder het gelijkheidsbeginsel en het recht op toegang tot de rechter.

Het lijkt op basis van het arrest van het Grondwettelijk Hof d.d. 17 juni jl. nochtans niet uitgesloten dat een verzoekende partij, die thans principieel een commercieel belang zou kunnen laten gelden om een procedure bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen in te stellen, uiteindelijk toch geen ontvankelijk middel voor de Raad kan laten gelden, net omwille van het ontbreken van een belang bij de afzonderlijke middelen. Het is dan ook afwachten welke impact het prejudicieel arrest van het Grondwettelijk Hof in de praktijk zal hebben op de rechtspraak van de administratieve rechtscolleges.

Heeft u vragen over het belangvereiste in administratieve procedures? Neem dan zeker contact op met onze specialisten grondrechten zodat wij u op maat kunnen adviseren.

Amber Simons & Reiner Tijs

Reiner Tijs

Reiner Tijs is gespecialiseerd in het overheidsrecht en het omgevingsrecht (ruimtelijke ordening, stedenbouw en milieu). Hij kan bogen op ruime expertise, jarenlange ervaring en een breed netwerk. Reiner is authentiek en geloofwaardig. Hij benut de kracht van een sterke juridische argumentatie.