12 oktober 2023
Dit moeten aanvragers van windturbineprojecten zeker weten
De Einsteintelescoop? Als u er nog nooit van gehoord heeft, bent u wellicht geen expert op het vlak van windturbines. Maar u kan het worden. Deze bijdrage behandelt de vraag hoe een windturbineproject in Vlaanderen vlot vergund kan worden. We bespreken het afwegingskader en de randvoorwaarden die gesteld worden in een nieuwe omzendbrief. We belichten de kernprincipes van bestemmingsneutraliteit, clichering, clustering, drietrapsprincipe, energetische optimalisatie, lokalisatienota.
Belang van hernieuwbare energiebronnen
Hernieuwbare energiebronnen (windenergie, zonne-energie, waterkrachtenergie, aquathermie, aardwarmte, biomassa en biobrandstoffen) bieden een alternatief voor fossiele brandstoffen en dragen bij aan een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Ze zorgen voor diversificatie van de energievoorziening en een afnemende afhankelijkheid van wispelturige en schommelende brandstofmarkten.
Beleids- en wetgevingsinitiatieven
Op Europees Vlak
In 2009 stelden de EU-leiders zich tot doel om tegen 2020 20% van het energieverbruik in de EU uit hernieuwbare energiebronnen te halen.
In 2018 werd er een nieuw doel overeengekomen: tegen 2030 moet 32% van het energieverbruik in de EU afkomstig zijn van hernieuwbare energiebronnen.
In juli 2021 is met het oog op de nieuwe klimaatambities van de Europese Unie voorgesteld om dat streefcijfer nog te verhogen tot 42,5% tegen 2030. Die doelstelling werd door de Europese Raad bevestigd (in juni 2022 werd het streefcijfer vastgelegd in de algemene oriëntatie over de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie).
In België en Vlaanderen
Het beleid van het Vlaamse Gewest is erop gericht om actief de Europese doelstellingen voor hernieuwbare energie te verwezenlijken. Dit gebeurde vooreerst met de opmaak van het Vlaams energie- en klimaatplan (VEKP) 2021-2030.
Op 12 mei 2023 heeft de Vlaamse Regering de actualisatie hiervan goedgekeurd. Die actualisatie moet gezien worden als de Vlaamse bijdrage aan de actualisatie van het nationale plan, dat aan de Europese Commissie zal worden genotificeerd. In de actualisatie bepaalde de Vlaamse Regering de doelstelling om tegen 2030 de geïnstalleerde capaciteit aan windenergie op land te verhogen tot 2,6 GW.
Op 11 december 2020 heeft de Vlaamse Regering het windplan 2025 goedgekeurd. Dat actieprogramma moet ervoor zorgen dat de doelstellingen uit het VEKP voor windenergie op land worden gerealiseerd.
Een van de acties in het windplan is het opstellen van een Vlaams kader dat voldoende ruimte voorziet voor de uitbouw van windenergie in Vlaanderen.
Ter uitvoering hiervan heeft de minister een omzendbrief uitgevaardigd: Omzendbrief OMV/2023/1 van 14 juli 2023 (B.S. 5 oktober 2023). Deze bevat een afwegingskader en randvoorwaarden voor de oprichting van windturbines.
Op zoek naar ruimte voor hernieuwbare energie
Om windturbines te kunnen plaatsen is ruimte nodig. Maar de ruimte is schaars en moet duurzaam aangewend worden (art. 1.1.4 VCRO).
In de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (op 20 juli 2018 door de Vlaamse Regering goedgekeurd) wordt de invoering van het principe van bestemmingsneutraliteit voor hernieuwbare energie vooropgesteld. Het winnen van hernieuwbare energie zou daardoor binnen elke bestemmingscategorie kunnen gebeuren.
In afwachting van de invoering van het principe van de bestemmingsneutraliteit keurde de Vlaamse regering op 28 april 2023 reeds een aanvulling van de clicheringsregel principieel goed. Daarmee beoogt men de uitbreiding van de vergunningsmogelijkheden voor windturbines in landschappelijk waardevol agrarisch gebied en in buffergebied. Dit wordt aanzien als een eerste stap richting de implementatie van de uitgebreide bestemmingsneutraliteit.
In omzendbrief RO/2014/02 werd een `voorkeur’ uitgesproken voor windenergieopwekking door middel van een `cluster’ van windturbines (het zgn. `clusteringsprincipe‘). Het is volgens de omzendbrief niet aangewezen verschillende individuele turbines verspreid in te planten. Vanaf drie windturbines werd volgens de omzendbrief van een cluster gesproken. Het gaat volgens de duidelijke formulering van de omzendbrief om een voorkeur, en niet om een bindende en algemeen geldende regel. Afhankelijk van de concrete omstandigheden zullen windturbines ook conform de principes van de omzendbrief per twee of zelfs solitair ingeplant kunnen worden, zolang het bundelingsprincipe en het beginsel van de plaatsdeling of ‘site sharing‘ als fundamentele uitgangsprincipes gerespecteerd worden. Hierbij zal het ook van belang zijn na te gaan of het optimalisatieprincipe gerespecteerd wordt bij de locatiekeuze. De inplantingsplaatsen moeten zo gekozen worden dat het energetisch potentieel van een zone maximaal ingevuld wordt, hetzij doordat de volledige zone ingevuld wordt met de voorliggende aanvraag, hetzij doordat de aanvraag die slechts een deel van een groter gebied invult geen hypotheek legt op bijkomende vergunningsaanvragen die dit potentieel verder aansnijden. Van `site sharing’ is sprake wanneer de uitbating van meerdere windturbines binnen dezelfde zone mogelijk is, of wanneer de winning van hernieuwbare energie gecombineerd wordt meteen ander gebruik, bv. bij plaatsing van een windturbine op de site van een bestaand bedrijf.
In eerdere rechtspraak werd aangenomen dat de omzendbrief RO/2014/02 geen verordenend karakter heeft. Van het toetsingskader aangereikt door de omzendbrief kon derhalve worden afgeweken, mits daartoe de nodige motivering aangereikt werd. Dit werd inzonderheid reeds bevestigd met betrekking tot het clusteringsprincipe (zie bv. RvVb 14 juni 2016, nr. A/1516/1221, Van den Abeele; RvVb 26 september 2017,nr. A/1718/0100, Van Malderen e.a.; RvVb 9 januari 2018, nr. A/1718/0418, Vanhaelemeesch e.a.; RvVb 24april 2018, nr. A/1718/0791, Colleges van burgemeester en schepenen van de gemeentes Wingene enLichtervelde; RvVb 27 augustus 2019, nr. A-1819-1352, NV Internationale Luchthaven Kortrijk-Wevelgem).
Problemen met het clusteringsprincipe
Een strikte toepassing van het clusteringsprincipe zou ertoe leiden dat alleen projecten die minstens drie met elkaar geclusterde windturbines omvatten, vergund zouden kunnen worden. Dit zou een zware hypotheek leggen op het resterende potentieel voor hernieuwbare energieprojecten binnen het Vlaamse Gewest.
- De invulling van locaties in industriegebieden of langs lijninfrastructuren gaat doorgaans gepaard met aanvragen die slechts één of twee windturbines omvatten. Het is de ruimtelijke versnippering (aanwezigheid van versnipperde natuurgebieden en al dan niet zonevreemde woningen en woonkorrels) en de reeds bestaande invulling van industriegebieden die het onmogelijk maken om steeds drie windturbines in te planten.
- Bovendien worden windturbines steeds performanter en groter, zeker in verhouding tot de periode waarin de omzendbrief RO/2014/02 werd opgesteld, zodat binnen de bestaande ruimtelijke geschikte inplantingsplaatsen een beperkter aantal windturbines kan worden gedimensioneerd. Een gebied dat voorheen ingevuld werd met drie kleinere windturbines, wordt vandaag ingevuld met een of twee grotere en veel performantere windturbines, met per saldo een hoger energetisch rendement voor dezelfde projectzone.
Het staat haaks op het beleid dat het Vlaamse Gewest wil voeren om in die omstandigheden vast te houden aan een invulling met drie (kleinere) windturbines op basis van het clusteringsprincipe.
Weliswaar is de omzendbrief niet verordenend en kan hiervan, mits goede motivering, afgeweken worden, doch in de praktijk is dit, gelet op de geldende rechtspraak, niet zo evident.
- De RvVb oordeelde in een arrest van 11 oktober 2016 (RvVb 11 oktober 2016, nr. RvVb/A/1617/0155,Gemeente Zonnebeke) dat de omzendbrief RO/2014/02 voldoende werd bekendgemaakt, een toetsingskader bevatte voor de beoordeling van windturbineprojecten, en derhalve kan worden beschouwd als een beleidsmatig gewenste ontwikkeling (BGO). Artikel 4.3.1, §2, 2°VCRO biedt in principe alleen de mogelijkheid desgevallend rekening te houden met een BGO, hetgeen dus in principe geen verplichting uitmaakt. Een overheid zou in principe niet moeten motiveren waarom in een vergunningsbeslissing wordt afgeweken van het toetsingskader in een BGO of waarom hier geen toepassing van wordt gemaakt (RvVb 23april 2019, nr. RvVb-A-1819- 0907, Van Dijck).
- In een cassatie-arrest van 11 mei 2023 heeft de Raad van State evenwel recent geoordeeld dat het bestuur door de omzendbrief RO/2014/02 uit te vaardigen “zichzelf[heeft] verplicht de daarin vervatte beleidsmatig gewenste ontwikkelingen na te leven tenzij een in recht en redelijkheid aanvaardbaar motief een afwijking in een individueel geval kan verantwoorden” (RvS 11 mei2023, nr. 256.491, Vlaamse Gewest). Volgens deze rechtspraak wordt aldus een formele motivering vereist wanneer wordt afgeweken van het clusteringsprincipe. Uit recente rechtspraak blijkt evenwel dat de RvVb de hoger aangehaalde redengevingen om niet steeds projecten met drie windturbines te vergunnen, niet gemakkelijk aanvaardt (zie RvVb 19 februari 2019, nr. RvVb-A1819-0629, Hillebrant; RvVb 30 juli 2019,nr. RvVb-A-1819- 1264, Bosteels en De Vos; RvVb 22 oktober 2020, nr. RvVb-A2021-0177, GemeenteKortemark; RvVb 3 maart 2022, nr. RvVb-A-2122-0507, Gemeente Aalter e.a.).
Deze rechtspraak bemoeilijkt dan ook, aldus de minister, de verdere ontwikkeling van windturbineprojecten. Hoog tijd dus om het afwegingskader aan te passen.
Een nieuw afwegingskader
Doelstellingen
Om aan de voornoemde problemen een oplossing te bieden, heeft de minister een nieuwe omzendbrief uitgevaardigd (Omzendbrief OMV/2023/1 van 14 juli 2023 (B.S. 5 oktober 2023). Daarmee werd de oude omzendbrief (Omzendbrief RO/2014/02) opgeheven.
In de nieuwe omzendbrief worden ruimtelijke randvoorwaarden aangereikt voor de inplanting van kleine, middelgrote en grote windturbines. De aangehaalde criteria gelden als uitgangspunten in het vergunningenbeleid.
Windturbines, zeker grootschalige, kunnen een ruimtelijk effect hebben op een site en de ruime omgeving. De ruimtelijke criteria die in de omzendbrief worden aangereikt verduidelijken hoe de beoordeling in het kader van de goede ruimtelijke ordening kan worden uitgevoerd.
Of dat effect positief of negatief is, is afhankelijk van een appreciatie die geval per geval dient te gebeuren.
Het nieuwe afwegingskader maakt een onderscheid tussen enerzijds grootschalige windturbines en anderzijds kleine en middelgrote windturbines. We bespreken de principes hiervan.
Beoordelingskader grote windturbines
Grote windturbines zijn volgens de omzendbrief installaties met een elektrisch vermogen per windturbine van meer dan 1.500 kW.
Samengevat worden de grote windturbines beoordeeld aan de hand van volgende principes:
- Principe 1: De drietrapsladder: als er twee evenwaardige geschikte locaties zijn, dan wordt eerst gekozen voor locaties binnen de eerste trap, daarna binnen de tweede trap en als laatste binnen de derde trap. Een andere volgorde kan alleen worden gemotiveerd vanuit het oogpunt van energetische maximalisatie.
- TRAP 1 – BINNEN HET BESTAANDE RUIMTEBESLAG
- Grote windturbines kunnen worden ingeplant binnen het bestaande ruimtebeslag, voor zover de sectorale normen naar omliggende functies worden gerespecteerd.
- Solitaire turbines zijn daarbij toegestaan. Clustering van windturbines (met minimaal drie windturbines) is met andere woorden niet langer aangemerkt als een `voorkeur’ binnen deze trap.
- Havengebieden, bedrijventerreinen, logistieke knooppunten en ontginningsgebieden bieden door hun schaal en hun functie een groot potentieel voor de oprichting van grote windturbines. Grootschalige windturbines worden visueel beschouwd als onderdeel van het Vlaamse energielandschap van de toekomst. Binnen het bestaande ruimtebeslag wordt de ruimtelijke impact van grote windturbines als beperkt beschouwd. Voornamelijk de afstand tot de omliggende woonomgevingen en andere kwetsbare functies zal hier bepalend zijn en wordt getoetst aan de hand van normen in het VLAREM. De potenties kunnen er eveneens worden beperkt door onder andere veiligheidsaspecten (bijvoorbeeld ten aanzien van pijpleidingen, sevesobedrijven…).
- De inplanting in nog niet gerealiseerde (delen van) bestemmingen in de gebiedscategorie (of subcategorie)`bedrijvigheid’ of `gemeenschaps- en nutsvoorzieningen’, waar momenteel nog geen ruimtebeslag aanwezig is, maar waarbij op korte termijn wel ontwikkeling te verwachten is, kan ook onder deze trap vallen. De toekomstige invulling van de bestemming zelf mag daarbij niet belemmerd worden.
- TRAP 2 – GEBUNDELD AAN GROTE INFRASTRUCTUREN
- Grote windturbines kunnen worden ingeplant indien ze voldoen aan het bundelingsprincipe: aansluiten bij grootschalige infrastructuren (zoals haventerreinen en industriegebieden, of bestaandewindturbineparken) en grootschalige lijninfrastructuur in het landschap.
- Het kan gaan om geclusterde of solitaire windturbines. Het clusteringsprincipe (met minimaal drie windturbines) wordt ook hier niet meer aangemerkt als `voorkeur’.
- TRAP 3 – IN OPEN RUIMTE
- Grote windturbines in de open ruimte (buiten ruimtebeslag (trap 1) en niet gekoppeld aan infrastructuren (trap 2) worden alleen toegelaten als geclusterde windturbines in een windturbinepark.
- Als uitgangspunt geldt dat dergelijke windwinningszones minstens een opstelling met een totaal vermogen van 20 MW omvatten (bijvoorbeeld zeven windturbines van 3 MW of drie windturbines van 7 MW).
- TRAP 1 – BINNEN HET BESTAANDE RUIMTEBESLAG
- Principe 2: De ruimte optimaal benutten:
- Energetische optimalisatie: Omdat potentiële locaties in Vlaanderen schaars zijn, is het vanuit het principe van een duurzaam ruimtegebruik, van belang dat locaties optimaal ingevuld geraken. Zowel bij de ontwikkeling van nieuwe locaties als bij repowering op bestaande locaties.
- Kijken naar de energieproductie (dus het aantal geproduceerde MWh) en niet alleen het geïnstalleerde vermogen (aantal MW). Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met bepaalde stilstanden (bijvoorbeeld voor het behalen van de sectorale normen of in functie van de natuurimpact).
- Wanneer verschillende projectontwikkelaars op een locatie actief zijn, is het aangewezen dat zij in overleg treden om voorstellen tot inplanting uit te werken die de optimale invulling kunnen verzekeren. In de lokalisatienota moet aangegeven worden hoe het project de betreffende projectzone maximaal benut of hoe het project bijdraagt aan een mogelijke maximale invulling van de betreffende projectzone. Er wordt rekening gehouden met de ruimtelijke en landschappelijke mogelijkheden, met de windtechnische mogelijkheden en de beperkingen om te voldoen aan de milieuvoorwaarden en andere randvoorwaarden. Daarbij worden de cumulatieve effecten voor de windturbines in de hele zone beschouwd. Er moet ook aangegeven worden hoe de contouren van de voorgestelde projectzone zijn bepaald.
- Voor de repowering van windturbines binnen een bestaand windturbinepark wordt idealiter de impact van het volledige windturbinepark bekeken. Bij de inplanting van windturbines in een tweede lijn dient ook rekening te worden gehouden met de mogelijkheden inzake repowering van de windturbines in eerste lijn.
- Repowering betekent in de praktijk meestal niet de ontwikkeling van windturbines op exact dezelfde locatie(X-Y-coördinaat). Repowering van windturbines gaat bijna nooit over de vervanging van windturbines éénop één, aangezien dat gepaard gaat met technische moeilijkheden inzake fundering alsook een eventuele wijziging in de noodzakelijke tussenafstanden bij turbines van een andere grootte (windafvang). Repowering van windturbines moet dus bijna altijd beschouwd worden als repowering van windturbineparken, waarmee bedoeld wordt dat dezelfde zone opnieuw gebruikt kan worden voor minder, maar modernere (meestalgrotere) windturbines met meer energieopbrengst.
- Vermijden van mogelijke interferentie met Einsteintelescoop:
- De Einsteintelescoop wordt een geavanceerd observatorium voor zwaartekrachtsgolven en is een Europeesproject. Overeenkomstig de nota aan de Vlaamse regering van 9 december 2022 met betrekking tot een actieplan in het kader van het project Einsteintelescoop bevindt het Einsteintelescoopproject zich nog in voorbereidende fase. Die fase moet uitmonden in de beslissing over de locatie van de Einsteintelescoop. In2025 zouden de Europese ministers een beslissing nemen over de meest geschikte locatie. De grensregio vanNederland, België en Duitsland is daarvoor geselecteerd als een van de twee ideale locaties.
- In een arrest van 28 maart 2023 (nr. 256.149) werd een vergunning voor windturbines vernietigd door de Raad van State omdat onvoldoende rekening was gehouden met het voorgenomen project Einsteintelescoop.
- De telescoop zal zijn metingen alleen kunnen doen in een stille, trillingsvrije omgeving. Bij windturbines kunnen trillingen ontstaan die de goede werking kunnen belemmeren. Bij de beoordeling van vergunningsaanvragen voor windturbines die een mogelijke impact kunnen hebbenop deze regio en dus de oprichting van de Einsteintelescoop kunnen hypothekeren, dient bijzondere aandacht te gaan naar de mogelijke trillinghinder op voornoemd project.
- Energetische optimalisatie: Omdat potentiële locaties in Vlaanderen schaars zijn, is het vanuit het principe van een duurzaam ruimtegebruik, van belang dat locaties optimaal ingevuld geraken. Zowel bij de ontwikkeling van nieuwe locaties als bij repowering op bestaande locaties.
Beoordelingskader kleine windturbines
Kleine windturbines zijn volgens de omzendbrief windturbines met een ashoogte kleiner of gelijk aan 15 meter en voor zover het gaat om inrichtingen die niet zijn vermeld in rubriek 20.1.6 van de indelingslijst bij VLAREM;
Middelgrote windturbines worden in de omzendbrief gedefinieerd als windturbines met een ashoogte van meer dan 15 meter die zijn vermeld in rubriek 20.1.6 van de indelingslijst bij VLAREM, en de overige inrichtingen die zijn vermeld in rubriek 20.1.6 van de indelingslijst bij VLAREM (met uitzondering van de installaties met een elektrisch vermogen per windturbine van meer dan 1.500 kW)
Voor de kleine en middelgrote windturbines gelden de volgende principes:
- Algemene principes:
- Het kan zowel gaan om solitaire turbines als geclusterde turbines die ingeplant worden binnen of aansluitend aan het bestaande ruimtebeslag (eerste en tweede trap) voor zover ze geen hinder veroorzaken voor de omliggende functies en geen belemmeringvormen voor de inplanting van grootschalige windturbines.
- Inplanting van kleine en middelgrote turbines in de open ruimte (derde trap) is daarentegen niet mogelijk.
- Binnen en in de directe omgeving van beschermde monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorische landschappen en erfgoedlandschappen moet de inplanting van kleine en middelgrote windturbines vermeden worden.
- Gebiedsspecifieke principes:
- In havengebieden, bedrijventerreinen, logistieke knooppunten en ontginningsgebieden kunnen kleine windturbines meestal aanvaard worden, zowel vrijstaand als op gebouwen, zolang ze niet interfereren met grootschalige turbines of inplantingsplaatsen voor grootschalige turbines niet hypothekeren.
- In kleinere bedrijventerreinen, grootschalige detailhandelszone of andere hoog-dynamische locaties (bijvoorbeeld recreatiedomeinen, beurshallen en grote sportcomplexen) kunnen kleine en middelgrote windturbines worden ingeplant, zowel vrijstaand als op gebouwen, indien de inplanting van grote windturbines niet mogelijk blijkt.
- Woongebieden (in kern of stedelijke omgeving): er dient erg omzichtig te worden omgegaan met de plaatsing van windturbines in uitgesproken woonomgevingen. Kleine windturbines (vooral van het verticale as-type) op of aan de gebouwen zijn mogelijk op grote percelen, waarbij voldoende afstand tot de omliggende bewoning kan worden aangehouden. Gezien de vele bebouwing zal echter het windpotentieel een beperkende factor zijn. Middelgrote turbines zijn gezien de grote kans op hinderimpact niet wenselijk.
- In agrarische gebieden kunnen op- of aansluitend bij een gebouw (meestal landbouwbedrijf) dat energie afneemt van de installatie, kleinschalige windturbines worden ingeplant. Indien de grootte van de bedrijfszetel dit toelaat, kunnen ook middelgrote windturbines worden voorzien.
- Bundeling: Middelgrote en kleine windturbines kunnen worden toegestaan indien ze worden gebundeld met de in de hierboven aangeduide overeenkomstige infrastructuur. De windturbines dienen zo kort mogelijk bij deze infrastructuur te worden ingeplant en mogen de ontwikkeling van grote windturbines niet in de weg staan.
Lokalisatienota
Hoewel een omzendbrief ons inziens de wettelijk voorgeschreven dossiersamenstelling niet kan wijzigen, wordt hierin toch “vereist” dat de locatiekeuze van windturbines op basis van de hierboven beschreven ruimtelijke afwegingselementen wordt gemotiveerd in een lokalisatienota. De omzendbrief “schrijft voor” dat die bij de vergunningsaanvraag moet worden toegevoegd.
In de lokalisatienota worden de karakteristieken van het landschap bepaald en worden de effecten afgewogen ten opzichte van deze karakteristieken. Daarbij wordt rekening gehouden met de tijdelijkheid en het omkeerbaar karakter van windturbines.
Aanvullend gaat de lokalisatienota ook nog altijd minstens in op:
- de geluidsimpact en slagschaduw conform de VLAREM-regelgeving;
- het aspect veiligheid;
- de impact op de natuur (vogels, vleermuizen en habitats);
- de mogelijke impact op militaire en burgerluchtvaart;
- visualisaties van de windturbines in het landschap.
Hoewel een omzendbrief ons inziens ook het wettelijk voorgeschreven procedureverloop en de inspraakmogelijkheden niet kan wijzigen, vereist de omzendbrief toch dat de lokalisatienota eveneens moet omschrijven op welke wijze de aanvrager in de aanloop naar de vergunningsaanvraag gecommuniceerd heeft met de lokale betrokken partijen en op welke wijze verder gecommuniceerd zal worden tijdens en na de realisatie van het project.
Besluit
De nieuwe omzendbrief heeft een nieuw afwegingskader uitgewerkt voor de oprichting van windturbines. Daarmee wordt het clusteringsprincipe (voor de grote windturbines) (groten)deels verlaten (buiten open ruimte) omdat dit volgens de minister het behalen van de doelstellingen inzake de realisatie van windenergieprojecten te fel hypothekeerde.
Ook deze nieuwe omzendbrief zal allicht als ‘beleidsmatig gewenste ontwikkeling’ doorwerken bij de beoordeling van concrete vergunningsaanvragen. Hoewel de toepassing van beleidsmatig gewenste ontwikkeling in de wetgeving geformuleerd wordt als een ‘mogelijkheid’ waarover niet gemotiveerd zou moeten worden, geldt ten aanzien van omzendbrieven het principe dat hiervan slechts afgeweken kan worden mits afdoende motivering. Waakzaamheid is geboden.
Verder valt het op dat de omzendbrief als niet verordenend instrument (opnieuw) lijkt te worden aangewend om zaken werkelijk op te leggen die wettelijk geregeld moeten worden en die wettelijk geregeld zijn. Zo lijkt de omzendbrief wel degelijk bijkomende vereisten te stellen aan de dossiersamenstelling (volledigheid) waar een lokalisatienota vereist wordt en aan het procedureverloop waar een voorafgaandelijke en navolgende communicatie vereist wordt.
Als dat allemaal maar goed afloopt. De ruimtelijke ordening ‘regelen’ aan de hand van pseudo-wetgeving bleek in het verleden toch nooit echt een geweldig idee…
Indien u hierover vragen heeft of zelf een project wil realiseren, aarzel dan niet om één van onze gespecialiseerde advocaten omgevingsrecht te contacteren. Wij blijven het voor u volgen.