8 oktober 2019
Actueel procesbelang bij Raad van State op losse schroeven
“Een ambtenaar vecht een benoeming aan bij de Raad van State, maar gaat lopende de procedure zelf op pensioen. Heeft hij dan nog een voldoende belang bij de procedure?”
Het beschreven geval is een klassieker, waarbij de Raad van State er vanuit gaat dat het actueel belang van de verzoekende partij, zijnde de kans om benoemd te worden, teloor is gegaan op het moment dat hij op pensioen ging. In dergelijke gevallen verklaarde de Raad de vordering steevast onontvankelijk wegens het gebrek aan een actueel belang. De klassieke leer in verband met het (actueel) procesbelang moet evenwel vandaag grondig herbekeken worden.
Procesbelang bij de Raad van State
Traditioneel zijn er twee grote toetsingsvoorwaarden bij de Raad van State inzake de ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring en/of schorsing. Enerzijds dient men tijdig een beroep in te stellen bij de Raad, anderzijds moet er steeds voldaan zijn aan de vereiste van het procesbelang. Dit procesbelang valt uiteen in verschillende voorwaarden, waaronder de vereiste van het actueel procesbelang. De laatste jaren is er een evolutie merkbaar, waarin we moeten vaststellen dat deze vereiste enorm aan belang heeft ingeboet.
Actueel belang
Een partij die beroep instelt bij de Raad van State moet steeds van een belang doen blijken bij zijn vordering, op straffe van onontvankelijkheid hiervan. Doorheen de jaren heeft de Raad van State in zijn jurisprudentie een heel leerstuk uitgewerkt over de vereisten met betrekking tot dit belang. Zo dient dit belang onder meer geoorloofd, wettig, zeker, persoonlijk, rechtstreeks maar ook actueel te zijn. Het actueel procesbelang houdt onder meer in dat een verzoeker niet alleen moet beschikken over een belang op het moment van het indienen van zijn beroep, maar ook op het moment dat de Raad van State uitspraak zou doen over dat beroep. Een verzoeker moet zijn belang aldus gedurende de gehele procedure ononderbroken aanhouden.
Omtrent het actueel belang is er al heel wat inkt gevloeid: zo kwam deze vereiste op losse schroeven te staan door twee arresten van de Raad van State van 21 juni 2018 en 15 januari 2019 waarin een versoepeling van deze vereiste werd gelezen. Waar voordien het ontbreken van het belang op het moment van de uitspraak steeds leidde tot de onontvankelijkheid van het beroep, was dit enkel nog het geval wanneer het verlies van belang het gevolg was een handeling die de verzoekende partij zelf had gesteld of had nagelaten te stellen én die hem persoonlijk verwijtbaar was.
Het einde van het actueel procesbelang?
Het arrest Vermeulen van 17 juli 2018 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens leidde tot een veroordeling van de Belgische staat, waarbij de Raad van State op de vingers werd getikt vanwege zijn te formalistische en restrictieve interpretatie van het actueel procesbelang in het desbetreffend arrest van 22 maart 2019. In casu was de verzoekende partij niet geslaagd op een vergelijkend wervingsexamen, waardoor deze ook niet werd opgenomen in de wervingsreserve. De geldigheidsduur van de wervingsreserve was echter tijdens de loop van de procedure tot nietigverklaring verstreken en de Raad wees daarom dan ook het beroep van de verzoeker af wegens een gebrek aan actueel belang. Daarbij werd geen rekening gehouden met de impact van de procesduur op het verlies aan belang. Het EHRM stelde hierover dat de strenge rechtspraak van de Raad van State in strijd was met het recht op toegang tot de rechter, zoals gewaarborgd in artikel 6, §1 EVRM.
Arrest van 9 mei 2019
De invloed van de recente veroordeling door het EHRM blijkt duidelijk uit een recent arrest van 9 mei 2019 van de (Franstalige) 11de kamer van de Raad van State. In casu ging het om gelijkaardige feiten als bij het arrest Vermeulen van het EHRM: een ambtenaar vocht een benoeming aan en de geldigheidsduur van de wervingsreserve was verstreken tijdens de loop van de procedure. Waar de Raad van State in het arrest van 22 maart 2019 het beroep van de verzoekende partij had afgewezen wegens een gebrek aan actueel belang, stelde de Raad in dit arrest echter een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof.
Het Grondwettelijk Hof zal nu moeten nagaan of de toepassing van de belangenvereiste (voortvloeiend uit artikel 19bis RvS-wet) al dan niet strijdig is met het gelijkheidsbeginsel en onevenredige beperkingen van de rechten van de betrokken partij met zich meebrengt. Immers, afhankelijk van het moment van het aanvechten van de wervingsreservetermijn (in het begin of op het einde) zou men op het moment van de behandeling van de zaak nog wel belang hebben, dan wel ondertussen geen belang meer hebben. Als uit dat laatste dan de onontvankelijkheid zou worden afgeleid, heeft zulks uiteraard ernstige en verregaande gevolgen.
Gelet op eerdere rechtspraak van het Hof in verband met de belangenvereiste lijkt het eerder niet onwaarschijnlijk dat de vraag bevestigend zal worden beantwoord. We volgen het verder op.
Auteurs: Florentina Alimusaj & Reiner Tijs