7 augustus 2023
Groepsvennootschappen: beslissingen van bovenaf blindelings uitvoeren als bestuurder kan uw aansprakelijkheid in het gedrang brengen
Bestuurders moeten steeds het eigen belang van de vennootschap vooropstellen. Dit geldt ook als de vennootschap deel uitmaakt van een groep van vennootschappen.
Bepaalde verrichtingen die door de groep worden opgelegd kunnen op het eerste gezicht in het nadeel van een bepaalde groepsvennootschap zijn en dus ingaan tegen het belang van deze vennootschap.
Hoe gaat u als bestuurder van deze groepsvennootschap hiermee om? Weigeren is delicaat omdat bepaalde verrichtingen van bovenaf worden opgelegd. Anderzijds wenst u ook niet aansprakelijk gesteld te worden wanneer het mis zou lopen.
Het vennootschapsbelang vs. het groepsbelang
Als bestuurder moet u handelen in het belang van de vennootschap.
In een enge opvatting is het vennootschapsbelang te herleiden tot het collectief winstbelang van haar huidige en toekomstige aandeelhouders, aldus het Hof van Cassatie in zijn arrest van 28/11/2013.
In een ruimere opvatting daarentegen gaat het niet alleen om het belang van de aandeelhouders, maar ook over de belangen van andere zogenaamde stakeholders zoals de werknemers, de schuldeisers, de gemeenschap, edm.
Indien een vennootschap deel uitmaakt van een groep, bestaat er naast het vennootschapsbelang ook het groepsbelang.
De notie groepsbelang dient anders te worden ingevuld dan de notie vennootschapsbelang gezien de groep niet als dusdanig over rechtspersoonlijkheid beschikt. Elke handeling binnen de groep moet worden toegerekend aan de individuele vennootschappen. Elke groepsbeslissing moet genomen worden door een orgaan van een vennootschap en de rechtsgeldigheid van deze beslissing zal dan ook steeds beoordeeld moeten worden op individueel niveau.
Richtlijnen om een groepsverrichting te beoordelen
Het groepsbelang mag evenwel niet zomaar boven het individuele vennootschapsbelang worden geplaatst. Het groepsbelang moet binnen de perken van het vennootschapsbelang blijven.
Deze gedachte komt voort uit de Rozenblum-doctrine, een arrest van het Franse Hof van Cassatie van 4 februari 1985.
Uit de Rozenblum-doctrine volgt dat een moedervennootschap van een dochtervennootschap kan eisen om haar eigen belang op te offeren ten voordele van de groep.
U kunt als bestuurder van een dochtervennootschap bij het nemen van een beslissing onder bepaalde voorwaarden aldus rekening houden met het groepsbelang.
Opdat dergelijke beslissing rechtsgeldig is, moet aan drie cumulatieve voorwaarden voldaan zijn:
(i) de offers moeten kaderen binnen een gemeenschappelijk groepsbelang, beoordeeld vanuit een uitgewerkt gemeenschappelijk beleid voor de hele groep;
(ii) de offers kennen enige tegenprestatie en er bestaat een zeker evenwicht tussen de lasten die de verschillende groepsvennootschappen dragen, en
(iii) de lasten gaan de financiële draagkracht van de vennootschap niet te boven.
De handeling van de groep moet dus enig voordeel opleveren voor de dochtervennootschap en mag het evenwicht tussen de respectieve verbintenissen die de verschillende groepsvennootschappen opnemen in het belang van de groep niet verbreken. Verder moet de handeling ook binnen de financiële mogelijkheden liggen van de groep.
Het belang van de groep waartoe de vennootschap behoort, kan evenwel het vennootschapsbelang mede inkleuren. Indien bijvoorbeeld de cash pool binnen de groep het thesauriebeheer van de groep verbetert, dan heeft dit onrechtstreeks wel tot gevolg dat ook de (groeps)vennootschap er beter van wordt, ook al betekent dit dat gelden wegvloeien van de groepsvennootschap naar een centraliserende groepsvennootschap.
Wat bij nakende insolventie?
De spreidstand tussen het individuele vennootschapsbelang en het groepsbelang wordt op scherp gesteld ingeval van nakende insolventie in hoofde van de centraliserende of een andere deelnemende vennootschap.
Wanneer er sprake is van een dreigende insolvabiliteit weegt het schuldeisersbelang zwaarder door dan het vennootschaps- of groepsbelang. Met name mag de groepsverrichting niet tot gevolg hebben dat in geval van zogenaamde samenloop de gelijkheid van de schuldeisers wordt doorbroken en/of dat de vennootschap zich onvermogend maakt. Hetzelfde geldt wanneer de groepsverrichting kennelijk geen voordelen meer kan opleveren, omdat er sprake is van een nakende insolventie van de ontvangende vennootschap.
Indien niet aan de voormelde drie cumulatieve voorwaarden van de Rozenblum-doctrine is voldaan dan kan de groepsverrichting op de korrel worden genomen en kan dit leiden tot bestuurdersaansprakelijkheid.
Tevens kunnen benadeelde schuldeisers of de curator bepaalde groepsverrichtingen niet-tegenwerpelijk laten verklaren wanneer aan de voorwaarden van de Rozenblum-doctrine niet voldaan werd.
Van belang is dan ook om te voorzien in een adequate verslaggeving en uitgebalanceerde afspraken tussen de groepsvennootschappen zodat te allen tijde kan aangetoond worden dat een groepsverrichting voldoet aan de gestelde voorwaarden.
Heeft u vragen omtrent de invulling van het groeps- en vennootschapsbelang? Neem dan zeker contact op met onze gespecialiseerde advocaten vennootschapsrecht zodat wij u op maat kunnen adviseren. Ook voor al uw andere vragen met betrekking tot het ondernemings- en vennootschapsrecht kan u bij ons terecht