24 februari 2023
Gelukkige verjaardag, Wet van ’78!
Vandaag, 24 februari 2023, vieren wij het 45-jarig bestaan van de Wet betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars, in de sportwereld beter gekend als de Wet van ’78. In deze blog besteden wij aandacht aan het toepassingsgebied en de specifieke arbeidsrechtelijke bepalingen van deze wet alsook evalueren wij haar 45-jarig bestaan.
Toepassingsgebied
De Wet van ’78 is van toepassing op betaalde sportbeoefenaars en diens werkgevers. Betaalde sportbeoefenaars zijn de personen die de verplichting aangaan zich voor te bereiden op of deel te nemen aan een sportcompetitie of -exhibitie onder het gezag van een ander persoon tegen loon dat een bepaald bedrag overschrijdt. Voor de periode van 1 juli 2022 t.e.m. 30 juni 2023 dient het jaarloon (vast loon, winstpremies, onkostenvergoedingen, …) een bedrag van 11.040 EUR bruto te overschrijden.
Niet alleen spelers, maar ook trainers in het voetbal, basketbal, volleybal en wielrennen alsook voetbal- en basketbalscheidsrechters wiens loon het bovenvermeld grensbedrag overschrijdt, vallen onder het toepassingsgebied van de Wet van ’78.
De Wet van ’78 is gelet op haar toepassingsgebied verschillend van de welbekende Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978, dewelke in principe voor iedereen en voor ieder type arbeidsovereenkomst geldt.
Specifieke arbeidsrechtelijke bepalingen
Geen concurrentiebeding
In tegenstelling tot de algemene Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 is het verboden om in contracten tussen betaalde sportbeoefenaars en diens werkgevers een concurrentiebeding te bepalen (artikel 8 Wet van ’78). Dit is evident gelet op het kenmerkende transfersysteem dat centraal staat in de topsport.
Overeenkomsten voor bepaalde en onbepaalde duur
Sportbeoefenaars kunnen arbeidsovereenkomsten voor zowel bepaalde als onbepaalde duur afsluiten met hun werkgever. Artikel 4 bepaalt dat de duur van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur niet meer dan vijf jaar mag bedragen (hoewel hernieuwbaar). Het is omwille van deze bepaling dat in transferperiodes in het voetbal bijvoorbeeld nooit sprake zal zijn van een Belgisch contract van 7 jaar.
Verbreking van de overeenkomst
Het onderscheid dat de wet van ’78 maakt tussen arbeidsovereenkomsten van bepaalde en onbepaalde duur heeft een belangrijke impact op de vergoedingen in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst, dewelke uiteindelijk de essentie vormt van de wet. De hierna uiteengezette regelingen in dat kader zijn niet van toepassing op trainers en scheidsrechters.
Overeenkomst van onbepaalde duur
In geval van een overeenkomst voor onbepaalde duur (artikel 5), een minderheid van de gevallen, heeft elke partij het recht deze te beëindigen door middel van een aangetekend schrijven. De partij die de overeenkomst verbreekt zonder dringende reden is echter gehouden tot de betaling van een vergoeding die verschilt naargelang de hoogte van het jaarloon (in toepassing van het kb van 13 juli 2004)
Bijvoorbeeld: wanneer het jaarloon van de sportbeoefenaar hoger is dan 149.336,01 EUR, is de verbrekingsvergoeding gelijk aan het lopend loon (en de voordelen) overeenstemmend met achttien maanden.
Overeenkomst van bepaalde duur
Werd de overeenkomst – zoals gebruikelijk in de sport – afgesloten voor een bepaalde duur (artikel 4), dan heeft de benadeelde partij wegens het verbreken daarvan zonder dringende reden vóór het verstrijken van de termijn, recht op een vergoeding gelijk aan het bedrag van het tot het verstrijken van die termijn verschuldigd loon. Deze vergoeding mag evenwel niet meer bedragen dan het dubbel van de vergoeding bepaald in geval van een verbreking van een overeenkomst voor onbepaalde duur (artikel 5).
Contrast met algemene Arbeidsovereenkomstenwet
Het bovenstaande komst deels doch niet geheel overeen met de verbrekingsvergoedingen voor gewone bedienden zoals bepaald in artikel 39 en 40 van de Arbeidsovereenkomstenwet.
Als het gaat om een klassieke arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur, kan deze door beide partijen beëindigd worden met een opzegtermijn in functie van de anciënniteit (artikel 39 Arbeidsovereenkomstenwet). Anciënniteit is een begrip dat ten aanzien van sporters op zich weinig relevant is en derhalve niet terug te vinden is in de Wet van ’78.
Klassieke arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur daarentegen kunnen net zoals in de Wet van ’78 vroegtijdig eenzijdig beëindigd worden zonder dringende reden voor zover ook hier aan de benadeelde partij een vergoeding wordt betaald gelijk aan het loon dat verschuldigd zou zijn geweest tot het einde van het contract, zonder evenwel het dubbel te mogen overtreffen van het loon dat overeenstemt met de opzeggingstermijn die in acht zou zijn genomen indien de overeenkomst niet voor bepaalde maar voor onbepaalde duur werd afgesloten.
Het gebruik van de Wet van ’78 in de sportwereld
Dreigement om transfer te forceren
De hierboven uiteengezette regeling m.b.t. de vergoedingen in geval van verbreking van een contract van bepaalde duur heeft met name in de voetbalwereld reeds veel stof doen opwaaien. Verschillende voetballers hebben immers gedreigd om op grond van de Wet van ’78 hun contract van bepaalde duur eenzijdig te beëindigen indien hun werkgever, de voetbalclub, niet wenste mee te werken aan een lucratieve uitgaande transfer.
De verbrekingsvergoeding die de speler in dat geval zou moeten betalen aan zijn club (gelijk aan het loon dat verschuldigd is voor de resterende duurtijd van het contract) is gewoonlijk immers een stuk lager dan de transfervergoeding die de club mogelijk zou opstrijken. Bovendien wordt de verschuldigde verbrekingsvergoeding vaak ook betaald door de overnemende club en niet door de speler zelf. Een verbreking van het contract kan dus lucratief zijn voor de speler en een financiële kater opleveren voor de werkgever. De sportbeoefenaar en zijn makelaar hebben met de Wet van ’78 in principe dus een sterk drukkingsmiddel om een beter contract of een transfer af te dwingen.
Aangezien dit de contractuele stabiliteit in de sportwereld dermate in het gevaar bracht, hebben de eersteklassers in het Belgisch voetbal via een gentlemen’s agreement afgesproken dat zij geen spelers zouden contracteren die hun contract met hun vorige club hadden verbroken in toepassing van de Wet van ’78. Op die manier worden spelers ontmoedigd om met de wet te dreigen en een transfer te forceren door het manipuleren van het fundamenteel transfersysteem.
Wat met sociale zekerheid?
Betaalde sportbeoefenaars in de zin van de Wet van ’78 worden geacht, zonder mogelijkheid van tegenbewijs, verbonden te zijn door een arbeidsovereenkomst voor bedienden (binnen het paritair comité nr. 223 voor de sport). Sedert 1 januari 2022, naar aanleiding van de vele discussies die bestonden over het voordelig regime van voetballers in het bijzonder, zijn betaalde sportbeoefenaars niet langer gedeeltelijk maar volledig onderworpen aan de RSZ. De bedoeling is immers om betaalde sportbeoefenaars als gewone werknemers te behandelen op vlak van sociale zekerheid.
Hun RSZ-bijdragen worden thans berekend o.b.v. hun werkelijk bruto maandloon, ongeacht het bedrag (en dus niet langer op forfaitaire basis wanneer hun bruto maandinkomen een bepaald bedrag bereikt). De betaalde sportbeoefenaars dienen vervolgens ook de bijdrage voor de jaarlijkse vakantie en de loonmatiging te betalen en genieten zodus een volledige dekking voor de sociale zekerheid.
De nieuwe maatregelen sinds 1 januari 2022, waar wij in deze blog evenwel niet verder op ingaan, geldt voor de goede orde enkel voor de sportbeoefenaars zelf aangezien trainers en scheidsrechters reeds geheel onderworpen werden op basis van hun reële loon.
Evaluatie
De Wet van ’78 bestaat vandaag 45 jaar en de sportwereld anno 1978 en anno 2023 valt kortweg niet met elkaar te vergelijken. De gigantische economische sector dat sport en voetbal in het bijzonder thans is, wordt gekenmerkt door steeds verdere professionalisering, toegenomen mobiliteit van topsporters en internationale transfers, verhoogde media-aandacht, gestegen werkingsbudgetten en extravagante transfervergoedingen.
De Wet van ’78 is voornamelijk van belang voor wat betreft de vergoedingsregeling in geval van eenzijdige verbreking van een contract van bepaalde duur doch dit is eigenlijk slechts een topic geworden na het fameus Bosmanarrest in 1995. Clubs mogen sedertdien geen transfervergoeding meer vragen voor spelers waarvan hun contract voor bepaalde tijd is afgelopen, waardoor spelers met de Wet van ’78 in theorie een wapen achter de hand hebben.
De niet-gelijktrekking met gewone werknemers heeft sportbeoefenaars op fiscaal en sociaal vlak lange tijd bevoordeeld, maar de vraag kan gesteld worden of een aparte bijzondere wetgeving voor betaalde sportbeoefenaars met een minimale afwijking wat betreft de verbreking(svergoedingen) van contracten zo noodzakelijk was indien voor het overige toch integraal verwezen wordt naar de algemene Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978.
Het feit dat de wetgever de betaalde sportbeoefenaars sinds 1 januari 2022 alsnog gelijk begint te trekken met gewone werknemers enerzijds en het feit dat een toepassing van de Wet van ’78 voor transfers in de praktijk zowel op nationaal als internationaal niveau principieel uitgesloten en bestraft wordt anderzijds, doet o.i. concluderen dat het voorzien in een bijzonder regime als de Wet van ’78 al met al geen noodzaak betrof.
Thibault Van de Ryse & Jana Kern