8 februari 2023
Consensualisme in het nieuwe verbintenissenrecht
In onze eerdere blogberichten over het nieuwe verbintenissenrecht kon u al kennis maken met een aantal van de belangrijkste nieuwigheden die de wetgever heeft voorzien in Boek 5 van het nieuw Burgerlijk Wetboek. Dit boek trad in werking op 1 januari 2023.
Zo bespraken wij reeds het principe van de contractvrijheid. In deze blog behandelen wij een ander essentieel principe uit het verbintenissenrecht: het consensualisme (artikelen 5.28 en 5.29 BW).
Consensualisme
Principe
De loutere wilsovereenstemming volstaat in beginsel om een contract te doen ontstaan. Opdat een geldige overeenkomst tot stand komt, dienen partijen enkel overeenstemming te bereiken over de essentiële en substantiële elementen van de overeenkomst. Er gelden in principe geen vormvoorwaarden.
Dit beginsel, het consensualisme, wordt voortaan wettelijk verankerd in artikel 5.28 BW.
Uitzonderingen
Artikel 5.29 BW bepaalt dat de wet of het contract ‘bij uitzondering’ toch vormvereisten kan opleggen of de overhandiging van een voorwerp vereisen.
Erg uitzonderlijk is dit evenwel niet. Voor verschillende bijzondere overeenkomsten schrijft de wetgever voor dat er een formaliteit moet worden vervuld opdat een geldige overeenkomst tot stand kan komen. Naargelang de aard van de formaliteit wordt gesproken van ‘plechtige contracten’ en ‘zakelijke contracten’ (zie infra).
Ook kunnen partijen zelf in hun contract afwijken van het beginsel van het consensualisme. In dergelijk geval wordt gesproken van een ‘subjectief plechtig contract’.
Indien de vormvereisten niet worden nageleefd, kan het vormelijk contract nietig worden verklaard. De nietigheidssanctie dient wel voort te vloeien uit de wet of het contract.
Vormvereisten: totstandkoming of geldigheid?
De termen consensueel en plechtig contract worden in het nieuwe verbintenissenrecht losgekoppeld van de totstandkoming van de overeenkomst, zoals dat vroeger het geval was.
Nu lijkt de wetgever het consensueel/vormelijk karakter van een contract daarentegen expliciet te verbinden aan haar geldigheid.
Artikel 5.5 BW schrijft immers het volgende voor:
- Een contract is consensueel wanneer het tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van de partijen zonder dat zijn geldigheid onderworpen is aan een vormvereiste.
- Een contract is vormelijk wanneer zijn geldigheid onderworpen is aan een vormvereiste.
- Een contract is zakelijk wanneer zijn totstandkoming onderworpen is aan de overhandiging van een voorwerp door een partij aan de andere.
Uit de letterlijke bewoordingen van voorgaande bepaling moet worden afgeleid dat het niet-naleven van een vormvereiste niet verhindert dat de plechtige overeenkomst tot stand komt. Het plechtig contract dat een vormvereiste miskent, komt integendeel daadwerkelijk tot stand. Zij bestaat juridisch, weliswaar is zij ongeldig. Volgens die interpretatie zouden zowel de consensuele als de plechtige overeenkomst dus tot stand komen door de loutere wilsovereenstemming. Opmerkelijk is dat voor het zakelijke contract nog wel wordt gekeken naar de totstandkoming.
Of de wetgever hiermee ook effectief een nieuwe visie heeft willen ontwikkelen, is aanleiding voor discussie. Uit de parlementaire werkzaamheden is dit alvast niet af te leiden en lijkt het eerder dat de wetgever een codificatie wilde van de bestaande rechtspraak en rechtsleer.
Het verschil in behandeling is evenwel pertinent. Een plechtige overeenkomst zal dus wel degelijk tot stand komen zelfs wanneer niet aan de vormvereisten is voldaan. Indien men een ongeldige plechtige overeenkomst wil wegnemen uit het rechtsverkeer, zal men bijgevolg de nietigheid ervan moeten vorderen. In geval van relatieve nietigheid, kan men ook afstand doen van de nietigheid die het gevolg is van de ongeldige totstandkoming van de plechtige overeenkomst.
Anders is het voor de zakelijke contracten. Wanneer er geen overhandiging van de zaak heeft plaatsgevonden, komt de zakelijke overeenkomst simpelweg niet tot stand. De zakelijke overeenkomst heeft bijgevolg nooit rechtsgevolgen teweeggebracht, zodat er geen nietigheidsvordering dient te worden ingesteld om de overeenkomst uit het rechtsverkeer te verwijderen.
Ten slotte moet worden benadrukt dat niet alle vormvoorwaarden betrekking hebben op de geldigheid of totstandkoming van de overeenkomst. Artikel 5.29 laatste lid BW verduidelijkt dat vormvoorwaarden ook kunnen worden opgelegd voor het bewijs of de tegenwerpelijkheid van het contract. Dit heeft dan uiteraard geen weerslag op de geldigheid van de overeenkomst.
Conclusie
Het fundamentele beginsel van het consensualisme wordt in het nieuwe verbintenissenrecht wettelijk verankerd. De wetgever kan afwijken van dit principe, net als de contractpartijen zelf. Zij kunnen ervoor opteren om de totstandkoming van de overeenkomst toch te koppelen aan bepaalde vormvoorschriften.
De wetgever lijkt met de nieuwe regeling in boek 5 BW sterker het verband te leggen tussen het consensualisme en de geldigheid van de overeenkomst. Of dit als een afwijkend standpunt moet worden beschouwd ten opzichte van de regelgeving in het oud Burgerlijk Wetboek zal moeten blijken in de toekomst.
Heeft u nog vragen over deze nieuwe wetgeving? Neem dan zeker contact op met onze specialisten verbintenissenrecht zodat wij u op maat kunnen adviseren.
Robin Madereel, Geert de Hoon en Ilse De Geyter.