4 januari 2023
Kwalificatie van gemengde contracten in het nieuwe verbintenissenrecht
In onze eerdere blogberichten over het nieuwe verbintenissenrecht kon u al kennis maken met een aantal van de belangrijkste nieuwigheden die de wetgever heeft voorzien in Boek 5 van het nieuw Burgerlijk Wetboek. Dit boek trad in werking op 1 januari 2023.
In deze blog behandelen wij het leerstuk over de kwalificatie van het contract (art. 5.67 en art. 5.68 BW).
Kwalificatie onder het oude recht
Gemengde overeenkomst: wat?
Het is in de praktijk niet steeds gemakkelijk om een geschikte kwalificatie te geven aan overeenkomsten waarbij verschillende handelingen of transacties moeten worden uitgevoerd. Het typevoorbeeld is een overeenkomst waarbij een aannemer zich zowel verbindt tot het uitvoeren van een bepaald werk, als tot het leveren van het materiaal dat moet worden bewerkt of verwerkt. Moet dergelijk contract nu beschouwd worden als een aanneming of als een koop?
De wijze waarop een gemengde overeenkomst moet worden gekwalificeerd is een juridische vraag die van uiterst belang is voor de praktijk. Op een koop zijn nu eenmaal andere regels van toepassing dan op een aannemingsovereenkomst.
Bij gebrek aan enige wettelijke bepaling hierover in het oud Burgerlijk Wetboek, hebben zich in de rechtspraak en rechtsleer drie theorieën ontwikkeld: de absorptietheorie, de cumulatietheorie en de sui generis-theorie.
Absorptietheorie
De absorptietheorie gaat ervan uit dat in een gemengd contract een van de contracttypes dominant is en past vervolgens de rechtsregels van dit dominante type toe op het volledige contract.
Welke criterium bepaalt nu welk contracttype dominant is? Ook hierover zijn de rechtspraak en rechtsleer verdeeld.
Vaak wordt getracht de werkelijke wil van partijen te achterhalen. Men zoekt dan naar welk element voor partijen op het moment van de contractsluiting het meest essentieel/doorslaggevend was.
Echter is er ook rechtsleer die bijvoorbeeld een economisch criterium vooropstelt: de bepalingen die economisch het meest waardevol zijn, zullen doorslaggevend zijn voor het bepalen van de kwalificatie van de overeenkomst.
Cumulatietheorie
Nog een ander deel van de rechtspraak en rechtsleer verdedigt de cumulatie- of combinatietheorie. Toepassing van deze theorie betekent dat op eenzelfde contract verschillende contracttypes zullen worden toegepast.
Bijvoorbeeld: de regels van koop worden toegepast op bepalingen in de overeenkomst die betrekking hebben op koop en de regels van aanneming op bepalingen in de overeenkomst die betrekking hebben op aanneming.
Een variant is om de verschillende regels niet simultaan, maar temporeel te gaan toepassen. Bijvoorbeeld: tot aan de oplevering van het bouwwerk geldt de regeling van aanneming en nadien gelden de regels inzake koop.
Sui generis-benadering
Sommige auteurs pleiten voor de toepassing van de sui generis-theorie. Dat wil zeggen dat een gemengde overeenkomst moet worden beschouwd als een onbenoemde overeenkomst. Het betreft een overeenkomst met een dermate eigen karakter dat het niet is thuis te brengen onder een van de wettelijk omschreven overeenkomsten. Deze benadering heeft in de rechtspraak echter weinig aanhang.
Kwalificatie onder het nieuwe recht
Toepassing van de drie theorieën
De wetgever heeft de kwalificatieregels nu verankerd in artikel 5.67 nieuw BW. Geen enkele van de voorgaande theorieën wordt verworpen. Integendeel, de wetgever heeft in het nieuwe verbintenissenrecht de drie verschillende theorieën met elkaar weten te verzoenen.
Als partijen in eenzelfde contract meerdere operaties opnemen die het voorwerp hadden kunnen zijn van afzonderlijke transacties, geldt de cumulatietheorie. Dit is voortaan het uitgangspunt.
Is er evenwel duidelijk een bepaald type contract dat de overeenkomst overheerst, dan wordt de absorptietheorie toegepast. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de hoofdbedingen een doorslaggevend karakter moeten hebben in die mate dat het onredelijk zou zijn om de gehele overeenkomst niet onder te brengen in één bepaalde categorie.
Art. 5.67 BW voorziet nog in een belangrijke uitzondering, met name wanneer “de desbetreffende bijkomstige bedingen uit hun aard een eigen reglementering noodzaken.” De wetgever denkt dan bijvoorbeeld aan een rechtskeuzebeding, een forumbeding of arbitragebeding. Dit soort bedingen brengen dermate specifieke gevolgen teweeg, waardoor ze niet zomaar kunnen worden onderworpen aan de regels die gelden voor het hoofdcontract. In dat geval zal alsnog toepassing moeten worden gemaakt van de cumulatietheorie: op het contract zullen dan bijgevolg verschillende reglementeringen van toepassing zijn.
Overeenkomstig het derde lid van art. 5.67 nieuw BW kan ook de wil van de partijen doorslaggevend zijn voor de kwalificatie van een gemengde overeenkomst. Als partijen duidelijk de bedoeling hadden om een overeenkomst sui generis te sluiten, kan de overeenkomst niet gekwalificeerd worden als een benoemd contract dat wettelijk is omschreven. Uiteraard kunnen partijen die vrijheid niet gebruiken om af te wijken van regels van openbare orde of dwingend recht.
Herkwalificatie
Hoe een bepaalde overeenkomst moet worden gekwalificeerd, wordt in eerste instantie bepaald door de contractpartijen zelf. De rechter is in beginsel dan ook gebonden door de kwalificatie die partijen zelf aan hun overeenkomst hebben gegeven. Dit is niet het geval indien de partijkwalificatie onverenigbaar is met de bedingen van de overeenkomst of met regels van openbare orde of dwingend recht. Dan kan toepassing gemaakt worden van het leerstuk van de herkwalificatie (art. 5.68 BW), wat betekent dat de rechter een andere kwalificatie aan de overeenkomst kan geven dan degene die de contractpartijen eraan hadden gegeven.
Conclusie
De kwalificatie van gemengde overeenkomsten achterhalen, kan een moeilijke opdracht zijn.
In het verleden schoven de meeste rechtspraak en rechtsleer één theorie naar voren om het kwalificatievraagstuk op te lossen. Er bestond echter onenigheid over welke theorie nu de juiste was. Volgens sommigen moest toepassing worden gemaakt van de absorptietheorie, anderen vonden de cumulatietheorie het meest geschikt. Nog anderen toonden zich voorstander van een sui generis-benadering.
In het nieuwe Burgerlijk Wetboek worden deze drie theorieën voortaan gecombineerd. Afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval zal een van deze theorieën toepassing vinden.
De rechter blijft echter waken over de regels van openbare orde en dwingend recht. Een partijkwalificatie van een overeenkomst die onverenigbaar is met deze regels, zal door de rechter dan ook geherkwalificeerd worden.
Heeft u nog vragen over deze nieuwe wetgeving? Neem dan zeker contact op met onze specialisten verbintenissenrecht zodat wij u op maat kunnen adviseren.
Robin Madereel, Geert de Hoon en Ilse De Geyter.