6 mei 2014
Voortaan ook rechtsplegingsvergoeding bij Raad van State
Voortaan zal ook in procedures bij de Raad van State een rechtsplegingsvergoeding opgelegd kunnen worden aan de in het ongelijk gestelde partij, zulks naar analogie met wat conform art. 1022 Ger.W. geldt voor het merendeel van de gewone hoven en rechtbanken (zie het K.B. van 28 maart 2014 betreffende de rechtsplegingvergoedingen bedoeld in artikel 30/1 van de gecoˆrdineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973).
Het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding wordt als volgt bepaald:
– basisbedrag: 700 euro
– minimumbedrag: 140 euro
– maximumbedrag: 1400 euro
– maximumbedrag voor geschillen betreffende de wetgeving inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten: 2800 euro
Deze bedragen kunnen worden verhoogd met 20% in volgende gevallen:
– als het beroep tot nietigverklaring gepaard gaat met een vordering tot schorsing of tot voorlopige maatregelen
– als de vordering tot schorsing of tot voorlopige maatregelen volgens een procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt ingediend en gepaard gaat met een beroep tot nietigverklaring
Hetzelfde bedrag wordt toegepast voor zowel de verzoekende als de verwerende partij.
Het bedrag is gekoppeld aan de index van de consumptieprijzen.
De Raad van State legt de rechtsplegingsvergoeding vast binnen de grenzen zoals bepaald in het K.B. rekening houdend met de financiÎle draagkracht van de in het ongelijk gestelde partij, de complexiteit van de zaak of de kennelijk onredelijke aard van de situatie. De Raad kan eveneens oordelen dat er geen in het ongelijk gestelde partij is en aldus de kosten compenseren of beperken.
Het koninklijk besluit waarmee deze regeling werd ingevoerd, is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 2 april 2014 en is dezelfde dag in werking getreden. Met een erratum (B.S. 17 april 2014) werd nog een drukfout in art. 3 rechtgezet.