29 oktober 2019

Categorieën: Overheidsrecht

Versoepelde regeling voor het landschappelijk waardevol agrarisch gebied vernietigd door het Grondwettelijk Hof

Door het invoeren van art. 5.7.1 VCRO heeft de Decreetgever getracht een einde te maken aan de de facto onmogelijkheid om vergunningen af te leveren voor het uitvoeren van bouwwerken in het landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Op 17 oktober 2019 vernietigde het Grondwettelijk Hof voormelde bepaling omdat deze regeling een aanzienlijke achteruitgang zou teweegbrengen op het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu.

 

Het landschappelijk waardevol agrarisch gebied

Het gewestplanvoorschrift

Artikel 15.4.6.1 van het Koninklijk Besluit betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen (hierna ‘Inrichtingsbesluit’) bepaalt:

De landschappelijke waardevolle gebieden zijn gebieden waarvoor bepaalde beperkingen gelden met het doel het landschap te beschermen of aan landschapsontwikkeling te doen. In deze gebieden mogen alle handelingen en werken worden uitgevoerd die overeenstemmen met de in grondkleur aangegeven bestemming, voor zover zij de schoonheidswaarde van het landschap niet in gevaar brengen.’

Het bestemmingsvoorschrift betreft een nadere aanwijzing voor de landelijke gebieden, waaronder krachtens art. 2 Inrichtingsbesluit onder meer de agrarische gebieden vallen.

Conform de vaststaande rechtspraak van de Raad van State en de Raad voor Vergunningsbetwistingen valt het bestemmingsvoorschrift ‘landschappelijk waardevol agrarisch gebied’ (hierna ‘LWAG’) uiteen in een tweevoudig criterium. Enerzijds houdt het voorschrift een planologisch criterium in waarbij het vergunningverlenend bestuur dient na te gaan of de aanvraag in overeenstemming is met de bestemming ‘agrarisch gebied’. Anderzijds dient er getoetst te worden aan het esthetisch criterium waarbij het vergunningverlenend bestuur zal nagaan of de aanvraag in overeenstemming is met de eisen ter vrijwaring van het landschap.

 

Strenge interpretatie in de rechtspraak

Zowel de Raad voor Vergunningsbetwistingen als de Raad van State hebben in het verleden steeds een zeer strikte invulling gehanteerd van deze bepaling.

Zo werden verschillende vergunningen geweigerd of vernietigd waarbij werd geargumenteerd dat een reeds door de bestaande bebouwing aangetast landschap geen vrijgeleide betekent om het nog verder aan te tasten met nieuwe bebouwing. In de rechtspraak werd eveneens geoordeeld dat maatregelen, die de landschappelijke integratie zouden bevorderen, op zich reeds aantonen dat de schoonheidswaarde wordt aangetast door de voorziene bouwwerken.

Van een vergunningverlenend bestuur werd met andere woorden een zeer concrete en uitvoerige motivering verwacht indien men van oordeel was dat een bepaalde handeling de schoonheidswaarde van het landschap niet zou aantasten.

 

Tussenkomst van de Decreetgever middels de Codextrein

In de parlementaire voorbereidingen bij het Decreet van 8 december 2017, ook wel de Codextrein genoemd, gaf de Decreetgever aan dat, gelet op de strikte interpretatie van de gewestplanbestemming, het quasi onmogelijk was geworden om nog stedenbouwkundige vergunningen af te leveren voor het uitvoeren van deze bouwwerken in landschappelijk waardevol agrarisch gebied.

Om tegemoet te komen aan deze verzuchtingen heeft de Decreetgever die initiële bedoeling trachten te verduidelijken door het thans vernietigde artikel 5.7.1 VCRO, zoals ingevoegd bij artikel 94 Codextrein, aan te nemen. Volgens de Decreetgever was het immers nooit de bedoeling om van het LWAG een bouwvrij gebied te maken.

Het nieuwe en thans vernietigde artikel 5.7.1, §1, tweede lid VCRO had betrekking op het esthetisch criterium. Bij de beoordeling van vergunningsaanvragen moest aan de hand van een afweging worden aangetoond dat de handelingen en werken landschappelijk inpasbaar waren in het gebied. Deze afweging kon onder meer een beschrijving van maatregelen bevatten ter bevordering van de landschapsintegratie of kon rekening houden met de landschapskenmerken uit de vastgestelde landschapsatlas.

Artikel 5.7.1, §2 VCRO had betrekking op de gebieden die deel uitmaken van een erfgoedlandschap of een beschermd cultuurhistorisch landschap. Voor deze gebieden werd een strenger criterium gehanteerd en moest worden aangetoond dat de aanvraag de in het gebied aanwezige karakteristieke landschapselementen en landschapsopbouw niet in gevaar bracht.

Artikel 5.7.1, §3 VCRO bepaalde dat, wanneer de aanvraag maatregelen voorzag of er in de vergunningen voorwaarden voor landschapsintegratie werden opgelegd, dit niet automatisch impliceerde dat de aanvraag niet kon worden ingepast.

 

Vernietiging door het Grondwettelijk Hof

Door verschillende milieuorganisaties werd een verzoek tot vernietiging ingesteld bij het Grondwettelijk Hof tegen deze ‘soepelere’ regelgeving met betrekking tot het LWAG zoals opgenomen in art. 4.7.1 VCRO. Volgens de verzoekende partijen dient de plannende overheid voor de wijziging van een gewestplanvoorschrift in beginsel over te gaan tot de opmaak van een Ruimtelijk Uitvoeringsplan. Deze procedure biedt zowel inhoudelijke als procedurele waarborgen op het gebied van inspraak.

Het Grondwettelijk Hof volgt (deels) de argumentatie van de verzoekende partijen en weerhoudt een schending van de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet.

Het Hof maakt in het arrest een onderscheid tussen burgers die, naar aanleiding van een wijziging van de gewestplanvoorschriften, al dan niet hun recht op inspraak hebben kunnen uitoefenen om hun recht op een gezond leefmilieu te beschermen. Zo voorziet de wijziging van het gewestplanvoorschrift ‘LWAG’ door middel van het artikel 4.7.1 VCRO geen inspraakmogelijkheid voor de burger. Indien een gewestplanvoorschrift in een ander bestemmingsgebied zou wijzigen, zou de burger wel degelijk zijn opmerkingen of bezwaren kunnen meedelen. De plannende overheid zou hiervoor immers een ruimtelijk uitvoeringsplan moeten opmaken waarbij, alvorens de definitieve goedkeuring, de burger onder meer steeds de mogelijkheid heeft om opmerkingen te geven tijdens het verplicht voorafgaandelijk te organiseren openbaar onderzoek.

Het bestreden artikel veroorzaakt volgens het Hof een dermate aanzienlijke achteruitgang met betrekking tot het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu dat het niet redelijk verantwoord is dat geen inspraakmogelijkheden voorzien werden. Het Hof vernietigt bijgevolg het art. 4.7.1 VCRO, zoals werd ingevoerd bij art. 94 van de Codextrein.

 

Besluit

De vernietiging van het artikel 5.7.1 VCRO, ingevoegd bij art. 94 Codextrein, heeft tot gevolg dat opnieuw teruggevallen zal moeten worden op het oorspronkelijke gewestplanvoorschrift.

Mogelijk zal men opnieuw teruggrijpen naar de strenge interpretatie van de gewestplanbestemming LWAG, zoals voor de ‘Codextrein’ van toepassing was.

De concrete gevolgen van dit vernietigingsarrest zullen uiteraard afgewacht moeten worden.

Indien u hierover verdere vragen zou hebben, kan u steeds terecht bij FORUM ADVOCATEN.

 

Auteurs: Joëlle Gillemot & Reiner Tijs

Reiner Tijs

Reiner Tijs is gespecialiseerd in het overheidsrecht en het omgevingsrecht (ruimtelijke ordening, stedenbouw en milieu). Hij kan bogen op ruime expertise, jarenlange ervaring en een breed netwerk. Reiner is authentiek en geloofwaardig. Hij benut de kracht van een sterke juridische argumentatie.