21 juni 2018

Categorieën: Milieu, Omgevingsrecht

Milieueffectenbeoordeling voor stedenbouwkundige verordeningen. Splinterbom.

Reeds in 2015 waarschuwden wij voor het feit dat stedenbouwkundige verordeningen allicht ook onderworpen moeten worden aan een milieueffectbeoordeling (TIJS, R., Stedenbouwkundige verordeningen, Brugge, dieKeure, 2015, 156-157).

ìHeel wat voorschriften die in stedenbouwkundige verordeningen kunnen worden opgenomen, kunnen ook in de RUPís worden opgenomen. Waarom zouden deze RUPís dan wel en de verordeningen niet aan een MER onderworpen zijn? Bovendien vormen verordeningen zeker een toetsingskader voor de vergunningverlening (zelfs niet binnen het opportuniteitsluik zoals geldt voor structuurplannen, maar binnen het legaliteitsluik). En bovendien hebben deze verordeningen doorgaans een ruim territoriaal toepassingsgebied aangezien zij gelden voor het geheel (of een deel) van de gemeente, provincie, gewest Ö Bovendien kan moeilijk ontkend worden dat deze verordeningen vaak ëde stadsontwikkelingí trachten te sturen en dus wel degelijk ook een toetsingskader vormen voor de project-MER-categorie van de stadsontwikkelingsprojecten Ö Door hun eerder algemeen karakter kunnen deze verordeningen ook bepalingen bevatten die op meer industriÎle handelingen betrekking hebben en derhalve op project-MER-categorieÎn die hierbij aanleunen. Tevens kan niet ontkend worden dat de gevolgen van deze bepalingen aanzienlijke effecten op het milieu kunnen hebben. Overigens kan ook de afschaffing van dergelijke bestaande verordeningen aanzienlijke milieueffecten hebben. Neem nu bijvoorbeeld de effecten die op het watersysteem zouden ontstaan bij opheffing van de hemelwaterverordening of bij de opheffing van een kapverordening die op het hele gemeentelijk grondgebied van kracht was Ö

Gelet op de ruime interpretatie die het Hof van Justitie doorgaans geeft aan heel wat begrippen (zoals ëhet kader vormení voor de toekenning van toekomstige vergunningen) en gelet op de nuttige werking van de plan-MER-richtlijn die door het Hof van Justitie toch eerder streng bewaakt wordt, zou de algehele uitsluiting van milieueffectenrapportage voor stedenbouwkundige verordeningen mogelijk als strijdig met het Europees recht beschouwd kunnen worden.î

Het Hof van Justitie bevestigt dit thans in een arrest van 7 juni 2018 (nr. C-671/16). Daarin wordt m.b.t. een Brusselse Stedenbouwkundige Verordening het volgende overwogen:

ìUit de lezing van de bestreden verordening volgt dat zij met name voorschriften bevat met betrekking tot de inrichting van zones die zich in de omgeving van de gebouwen en de andere vrije ruimten bevinden, van doorgangsgebieden, van zones met koeren en tuinen, de omheiningen, de aansluitingen van de bouwwerken op de netwerken en op de riolering, de opvang van het regenwater en diverse kenmerken van de bouwwerken, met name het veelzijdig en duurzaam karakter ervan, bepaalde van hun uiterlijke kenmerken of nog de toegang van voertuigen tot de bouwwerken.

In het licht van de wijze waarop zij zijn omschreven, kunnen de door een dergelijke verordening vastgestelde criteria en modaliteiten, zoals de advocaat-generaal in punt 30 van haar conclusie heeft opgemerkt, aanzienlijke gevolgen hebben voor het stedelijk milieu.

Zulke criteria en modaliteiten kunnen immers, zoals de Commissie heeft benadrukt, een invloed hebben op de verlichting, de wind, het stedelijk landschap, de luchtkwaliteit, de biodiversiteit, het waterbeheer, de duurzaamheid van de bouwwerken en, meer in het algemeen, op de uitstoot in de betrokken zone. Meer in het bijzonder en zoals in de preambule van de bestreden verordening vermeld, kunnen het bouwvolume en de plaatsing van hoge gebouwen ongewenste schaduw- of windeffecten veroorzaken.

Gelet op deze gegevens, waarvan de verwijzende rechter echter het bestaan en de draagwijdte moet beoordelen rekening houdend met de betrokken verordening, dient te worden geoordeeld dat een verordening zoals aan de orde in het hoofdgeding valt onder het begrip Ñplannen en programmaísî in de zin van artikel 3, leden 1 en 2, van de SMB-richtlijn, die aan een milieueffectbeoordeling moet worden onderworpen.î

Deze rechtspraak kan verregaande implicaties hebben. Diverse verordeningen die thans in opmaak zijn (vb. wijzigingen van de Bouwcode in de stad Antwerpen m.b.t. de oppervlaktenorm van appartementen; openbaar onderzoek tot 30 juni 2018) zullen mogelijk bestreden worden op grond van het ontbreken van een milieueffectbeoordeling. Bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen zal dan weer mogelijk gevraagd worden om met toepassing van art. 159 G.W. een kwestieuze verordening buiten toepassing te latenÖ Dit wordt de komende periode dan ook een belangrijk aandachtspunt. Wij blijven het voor u opvolgen.