24 juni 2021

Categorieën: Overheidsrecht

Inwerkingtreding nieuwe regeling voor eenvoudigere, versnelde en oplossingsgerichte bestuursrechtspraak bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen

Eenvoudigere, snellere en oplossingsgerichte bestuursrechtspraak bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Dat is het doel van het decreet van 4 april 2014 dat op 24 juni 2021 in werking is getreden. Een goede zaak zou men denken. Maar het decreet blijkt controversieel te zijn op bepaalde punten. Zo zouden de wijzigingen mogelijk het recht op toegang tot de rechter aantasten. In wat volgt, geven wij u graag een beknopt overzicht van de totstandkoming van dit decreet en zijn knelpunten.

 

Totstandkomingsproces

Ontwerpdecreet

Het voorontwerp van het decreet tot wijziging van het DBRC-decreet werd op 27 november 2020 door de Vlaamse Regering goedgekeurd. In ons vorige blogbericht werden de voorliggende aanpassingen aan het DBRC-decreet kort toegelicht. Zo zou de vergunninghouder een volwaardige partij in de procedure worden, zou bemiddeling vereenvoudigd worden en zou de substitutiebevoegdheid uitgebreid worden. Ook bevatte het ontwerp een aantal vereenvoudigingen voor tussenkomende partijen en veranderingen aan het rolrecht en de rechtsplegingsvergoeding. De meest controversiële wijziging had weliswaar betrekking op de verstrengde relativiteitseis en de invoering van de attentieplicht, ingeschreven in artikel 6 van het wijzigingsdecreet dat ertoe strekt om artikel 35, derde lid van het DBRC-decreet te wijzigen.

 

Tekst aangenomen door de plenaire vergadering

Op 19 mei 2021 werd het ontwerpdecreet, dat nagenoeg ongewijzigd is gebleven ten opzichte van het voorontwerp, aangenomen in plenaire vergadering. De belangrijkste aanpassingen werden doorgevoerd aan artikel 6 van het wijzigingsdecreet, het omstreden artikel inzake de verstrengde relativiteitseis en de invoering van de attentieplicht.

Naar aanleiding van de wijzigingen aan het DBRC-decreet, die op 24 juni 2021 in werking zijn getreden, bestaan er thans drie situaties waarin de schending van een norm of  algemeen rechtsbeginsel geen aanleiding tot een vernietiging kan geven. De eerste vereiste gaat over belangenschade, waarbij de partij moet benadeeld worden door de ingeroepen onwettigheid. De tweede vereiste heeft betrekking op de relativiteitseis. De onwettigheid moet kennelijk strekken tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. De derde vereiste betreft de zogenaamde attentieplicht. Een schending kan slechts worden ingeroepen indien de onwettigheid werd aangevoerd op het nuttige ogenblik waarop het kon worden aangevoerd tijdens de bestuurlijke procedure. Dit lijkt te impliceren dat thans enkel beroepsgrieven die reeds tijdens het administratief beroep opgeworpen werden, nog voor de bestuursrechtscolleges aangevoerd kunnen worden.

In de definitieve tekst, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, werd nog toegevoegd dat het voormelde geen afbreuk doet aan de mogelijkheid om de schending aan te voeren van regels die de openbare orde aanbelangen. Ook werd de tekst van de attentieplicht licht gewijzigd. Waar de partij voorheen moest hebben ‘nagelaten’ om de ingeroepen wettigheid aan te voeren, moet de partij thans ‘kennelijk verzuimd’ hebben de ingeroepen onwettigheid aan te voeren op het nuttige ogenblik waarop het kon worden aangevoerd tijdens de bestuurlijke procedure.

 

Adviezen van de Raad van State

Op 30 december 2020 en 24 februari 2021 bracht de afdeling Wetgeving van de Raad van State advies uit inzake het ontwerp van decreet. Vooral uit het eerste advies blijkt duidelijk de terughoudendheid van de Raad van State ten aanzien van de attentieplicht. Volgens de Raad van State was het ontworpen artikel 35, derde lid, 3° van het DBRC-decreet, dat de attentieplicht invoert, “te algemeen geformuleerd en niet doordacht”. Zo werd er niet vereist dat de partij nalatig, lichtzinnig of ter kwader trouw was. Volgens de Raad van State wordt zo het recht op toegang tot de rechter beperkt, en dit op een wijze die onevenredig is met de doelstelling van het wijzigingsdecreet om “rechtsbescherming te bieden die geënt is op de concrete situatie van de verzoeker”.

 

Recht op toegang tot de rechter?

Niet enkel de Raad van State, maar ook diverse milieuorganisaties hebben reeds aangegeven dat het recht op toegang tot de rechter via het wijzigingsdecreet wordt geschonden. Het is dan ook niet ondenkbaar dat het wijzigingsdecreet door milieuorganisaties aan het Grondwettelijk Hof zal worden voorgelegd. Het is immers belangrijk om te benadrukken dat de relativiteitseis en de attentieplicht geen afbreuk mogen doen aan het recht op toegang tot de rechter, zoals gewaarborgd in onder meer het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het grondwettelijk recht.

Op basis van artikel 9, tweede lid van het Verdrag van Aarhus inzake milieuaangelegenheden is België er onder meer toe gehouden om te waarborgen dat de leden van het ‘betrokken publiek’ met een voldoende belang het recht op toegang tot de rechter hebben. In het recente ‘Varkens in Nood’-arrest (zie HvJ 14 januari 2021, C-826/18) verduidelijkte het Hof van Justitie bovendien, naar aanleiding van een prejudiciële vraag in een Nederlands geding, dat de ontvankelijkheid van een door een niet-gouvernementele organisatie ingesteld beroep niet afhankelijk mag worden gesteld van “de rol die zij al dan niet heeft gespeeld tijdens de inspraakfase van het besluitvormingsproces”. Intussen werd het Nederlandse recht hieromtrent aangepast en werd het recht op toegang tot de rechter opnieuw verruimd.

Eerder vernietigde het Grondwettelijk Hof reeds een regeling die inhield dat enkel wie bezwaar had ingediend tijdens het openbaar onderzoek nog administratief beroep of beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen kon instellen (zie GwH 14 maart 2019, nr. 46/2019). Dat het Grondwettelijk Hof ook in een andere context de toegang tot de rechter streng bewaakt, is ook gebleken in een recente uitspraak waarin het Hof oordeelde dat een concurrentieel belang een voldoende belang uitmaakt om een vergunning van een concurrent te bestrijden (zie GwH 17 juni 2021, nr. 92/2021).

 

Geen overgangsbepaling

Blijkbaar voorziet het decreet geen overgangsregeling. Het is van toepassing op alle reeds hangende procedures. De vraag is of het gebrek aan overgangsregeling – waartoe men in regel niet verplicht is – toch geen grondwettigheidsproblemen stelt in het specifieke geval waarin de afloop van hangende rechtsgedingen hiermee nadelig wordt beïnvloed …

 

Besluit

Hoewel de verstrengde relativiteitseis en de attentieplicht vanaf vandaag in werking treden, blijven er nog een aantal fundamentele vragen onbeantwoord waardoor de toekomst van het wijzigingsdecreet nog steeds onzeker lijkt. Zo rijst de vraag of het recht op toegang tot de rechter in milieuzaken nog voldoende wordt gewaarborgd, gelet op het recente ‘Varkens in Nood’-arrest. Ook hebben milieuorganisaties er reeds mee gedreigd om naar het Grondwettelijk Hof te stappen. Het wijzigingsdecreet is met andere woorden omringd door controverse en de toekomst zal moeten uitwijzen wat er nog in het vooruitzicht ligt voor deze nieuwe regeling.

Heeft u vragen over het gewijzigde DBRC-decreet? Neem dan zeker contact op met onze specialisten overheidsrecht en omgevingsrecht zodat wij u op maat kunnen adviseren.

 

Amber Simons & Reiner Tijs

Reiner Tijs

Reiner Tijs is gespecialiseerd in het overheidsrecht en het omgevingsrecht (ruimtelijke ordening, stedenbouw en milieu). Hij kan bogen op ruime expertise, jarenlange ervaring en een breed netwerk. Reiner is authentiek en geloofwaardig. Hij benut de kracht van een sterke juridische argumentatie.