20 april 2016

Categorieën: Ondernemingsrecht

Handelsvestigingen: geen vermelding beroepsmogelijkheden bij impliciete bevestigende beslissing

Wanneer het Interministerieel ComitÈ voor de Distributie (verder ëICDí) (in beroep tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen over een aanvraag tot handelsvestiging) niet binnen de wettige termijn over het beroep beslist, dan komt een impliciete beslissing tot stand die de bevestiging inhoudt van de oorspronkelijk door het college van burgemeester en schepenen genomen beslissing.
Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat, hoewel de wetgever daaromtrent een andere keuze had kunnen maken, dergelijke impliciete beslissing niet valt onder het toepassingsgebied van artikel 19, tweede lid, van de gecoˆrdineerde wetten op de Raad van State. In dat artikel wordt voorzien in de verplichting tot vermelding van de beroepsmogelijkheden bij ontstentenis waarvan de beroepstermijn op dat moment niet begint te lopen.
Een impliciete beslissing die het gevolg is van het verstrijken van de tijd, maakt volgens het Hof in beginsel niet het voorwerp uit van een kennisgeving aan de bestuurde. Een beslissing van dergelijke aard zou bijgevolg niet redelijkerwijs kunnen worden verweten niet de vermeldingen van het beroep bij de Raad van State en de voorwaarden van dat beroep te bevatten. De oorspronkelijke beslissing (van het college) die impliciet wordt bevestigd, zou volgens het Hof evenmin kunnen worden verweten dat beroep bij de Raad van State niet te vermelden. In dat stadium van de procedure is de betwiste individuele handeling immers geen handeling die in laatste aanleg voor de Raad van State kan worden aangevochten.
Het Hof is bijzonder streng en oordeelt verder dat, wanneer een beroep wordt ingesteld (op grond van artikel 11 van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de handelsvestigingen), de bestuurde de gevolgen die de wet verbindt aan de eventuele ontstentenis van een beslissing van het ICD (namelijk dat de beroepstermijn voor de Raad van State aanvangt vanaf het verstrijken van de termijn van artikel 11, ß 5, van de wet van 13 augustus 2004), immers niet over het hoofd mag zien. Een dergelijk gevolg dat door de wet is voorgeschreven, waarborgt volgens het Hof op voldoende wijze de zekerheid van de bestuurde. Men weze gewaarschuwd… (GH nr. 93/2015 van 25 juni 2015).