21 augustus 2019

Categorieën: Arbeidsrecht

De werkgever is verplicht de arbeidstijd te registreren

Inleiding

Hof van Justitie 14 mei 2019

1. Het Europese Hof van Justitie heeft in het arrest van 14 mei 2019 geoordeeld dat overeenkomstig de Europese wetgeving de werkgever verplicht is de arbeidstijd van diens werknemers te registreren. Het Hof oordeelde dan ook dat het Spaanse recht in strijd is met de Europese wetgeving omdat zij niet in dergelijke verplichting voorziet.

2. Hoewel het arrest van het Europese Hof van Justitie niet van toepassing is op België, kan zij toch ingrijpende gevolgen hebben voor het Belgische recht. Het Hof heeft immers de verplichting van de werkgever om de arbeidstijd te registreren op een algemene wijze bevestigd. Het Belgische recht voorziet tot op heden niet in dergelijke algemene verplichting.

De Europese arbeidstijdrichtlijn

3. De Europese arbeidstijdsrichtlijn (richtlijn 2003/88) voorziet – net zoals het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – in het fundamenteel recht voor iedere werknemer op een beperking van de maximumarbeidsduur en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden. De Europese arbeidstijdrichtlijn strekt er concreet toe om de levens- en arbeidsomstandigheden van de werknemers te verbeteren door de nationale regelingen inzake de duur van de arbeidstijd te harmoniseren. De Europese arbeidstijdrichtlijn verankert zodoende de minimumvoorschriften inzake de duur van de arbeidstijd die door elke lidstaat dient nageleefd te worden.

4. De lidstaten dienen zo – overeenkomstig artikelen 3 en 5 van de Europese arbeidstijdsrichtlijn –  de nodige maatregelen te treffen opdat alle werknemers in elk tijdvak van vierentwintig uur een rusttijd van ten minste elf aaneengesloten uren genieten en voor elk tijdvlak van zeven dagen een ononderbroken minimumrusttijd van vierentwintig uren genieten waaraan de elf uren dagelijkse rusttijd worden toegevoegd. Daarnaast moeten de werkgevers – conform artikel 6 van de Europese arbeidstijdsrichtlijn – ervoor zorgen dat de gemiddelde arbeidstijd in elk tijdvak van zeven dagen, inclusief overwerk, niet meer dan achtenveertig uren bedraagt.

5. Om de volle werking van de Europese arbeidstijdrichtlijn te verzekeren, dienen de lidstaten er dus voor te zorgen dat de minimale rusttijden in acht worden genomen en dat elke overschrijding van de maximale wekelijkse arbeidstijd voorkomen wordt.

 

Verplichting tot registratie van de arbeidstijd

6. Het Europese Hof van Justitie beklemtoont in het arrest van 14 mei 2019 dat – hoewel de lidstaten in dit verband over een zekere beoordelingsmarge beschikken – de regelgeving van de lidstaten ter handhaving van de minimumvoorschriften van de Europese arbeidstijdrichtlijn niet tot gevolg mag hebben dat deze voorschriften mogelijkerwijs kunnen worden uitgehold. De werknemer – als zwakkere partij binnen de arbeidsverhouding – mag met andere woorden niet in zijn mogelijkheid gefnuikt worden om zijn rechten jegens zijn werkgever uit te oefenen.

7. In dit verband oordeelt het Europese Hof van Justitie dat de afwezigheid van de verplichting voor de werkgever om te voorzien in een systeem waarmee de arbeidstijd dagelijks op een objectieve en betrouwbare wijze wordt geregistreerd, de werknemer belemmert in het uitoefenen van zijn rechten: zonder de objectieve en betrouwbare vaststelling van het per dag en per week gewerkte aantal uren kan immers niet worden nagegaan of de minimumvoorschriften inzake arbeidstijd zijn nageleefd.

8. Bijgevolg stelt het Europese Hof van Justitie dat een nationale regelgeving waarbij geen verplichting wordt opgelegd om te voorzien in een systeem om de arbeidsrecht te registeren, in strijd is met de Europese wetgeving, aangezien de werkgever noch de werknemer kan nagaan of de minimumvoorschriften zijn nageleefd, waardoor het doel van de Europese arbeidstijdrichtlijn in gedrang komt.

 

De gevolgen voor het Belgische recht

9. Hoewel de Belgische recht niet in een algemene verplichting voorziet om de arbeidstijd te registreren, bevat de Belgische arbeidsduurwetgeving wel enkele garanties waarbij de minimumvoorschriften worden gewaarborgd. Zo dient de werknemer onder meer te werken volgens een uurrooster dat in het arbeidsreglement wordt opgenomen. Daarnaast geldt sinds de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk de verplichting om bij glijdende uurroosters en afwijkende deeltijdse roosters te voorzien in een tijdregistratiesysteem.

10. De vraag rijst echter of de huidige wettelijke garanties voldoende zijn om te beantwoorden aan vereisten van de Europese wetgeving. Het Europese Hof van Justitie doelt in het arrest van 14 mei 2019 immers uitdrukkelijk op een algemene verplichting om de arbeidstijd te registreren. Dergelijke verplichting kent het Belgische recht tot op heden niet. Het arrest van het Europese Hof van Justitie kan dus potentieel een enorme impact hebben op de Belgische wetgeving.