11 maart 2020

De rechtstreekse vordering: een wondermiddel voor de onbetaalde onderaannemer?

Wanneer een hoofdaannemer u als onderaannemer niet betaalt voor de in onderaanneming verrichte prestaties, beschikt u over een krachtig ‘instrument’ om alsnog genoegdoening te bekomen, namelijk de rechtstreekse vordering op basis van artikel 1798 BW. U kan zich dan rechtstreeks tot de opdrachtgever van de werkzaamheden richten, meestal de bouwheer, en betaling vorderen van het door u aan de hoofdaannemer gefactureerde bedrag. Dit is eenvoudiger dan u denkt, want dit kan reeds door een aangetekende brief te zenden aan de klant van de hoofdaannemer. Zijn er dan echter geen beperkingen aan deze rechtsfiguur?

Om een beroep te kunnen doen op de figuur van de rechtstreekse vordering dienen toch een beperkt aantal (logische) voorwaarden vervuld te zijn. Zo is het natuurlijk vereist dat de klant van de hoofdaannemer nog niet tot betaling overging alsook dat de hoofdaannemer in de tussentijd niet failliet ging. Het is dus zaak dat u kort op de bal speelt.

 

Kan de rechtstreekse vordering wegbedongen worden?

Bestaan er dan buiten het feit dat de klant nog niet betaald mag hebben en de hoofdaannemer nog niet failliet mag zijn, geen verdere belemmeringen? Wat als een hoofdaannemer in zijn contract met u bijvoorbeeld opneemt dat een rechtstreekse vordering niet mogelijk is?

De Ondernemingsrechtbank Antwerpen, afdeling Hasselt, oordeelde op 21.02.2018 dat een contractuele clausule die bepaalt dat de onderaannemer afstand van zijn recht doet om zich te beroepen op de rechtstreekse vordering ten opzichte van zijn hoofdaannemer, nietig is. De rechtbank oordeelde immers dat artikel 1798 BW van dwingend recht is en dat dergelijke clausule dan ook nietig verklaard dient te worden in het voordeel van de onderaannemer. Een hoofdaannemer kan u dan ook niet contractueel verbieden om een rechtstreekse vordering uit te oefenen ten aanzien van zijn klanten.

 

De rechtstreekse vordering enkel voor vervallen facturen?

Is er dan geen beperking omtrent welke facturen u betaald wenst te zien via de rechtstreekse vordering? De rechtstreekse vordering wordt in principe inderdaad gehanteerd om facturen in te vorderen die zeker en opeisbaar zijn. Het betreft dus de facturen die de hoofdaannemer effectief reeds had moeten betalen. U moet dus een zekere en opeisbare schuldvordering op de hoofdaannemer hebben vooraleer u een rechtstreekse vordering instelt.

Echter, het totale bedrag van de schuldvordering moet op dat moment nog niet onvoorwaardelijk vaststaan. Indien de totale schuld immers nog niet vaststaat, omdat er bijvoorbeeld nog een compensatie doorgevoerd dient te worden of er nog gefactureerd moet worden voor diezelfde werf waarvoor er reeds facturen vervallen zijn, vormt dit geen beletsel voor het instellen van de rechtstreekse vordering.

Ook facturen die nog niet vervallen zijn kan u op deze manier dus nog mee opnemen. De Ondernemingsrechtbank Antwerpen, afdeling Hasselt, oordeelde in die zin in het hierboven vermelde vonnis. In deze zaak bestond de afspraak tussen partijen er uit dat de onderaannemer vorderingsstaten indiende en dat de hoofdaannemer vervolgens telkens uitvoeringsbonnen zou afleveren. Omdat de hoofdaannemer hiermee talmde, kon de onderaannemer ook pas later zijn facturen sturen. Daarom oordeelde de rechtbank dat de rechtstreekse vordering ook zou gelden voor de nog niet vervallen facturen, omdat het feit dat de betaaltermijn nog niet verstreken was louter door toedoen van de hoofdaannemer was veroorzaakt.

Wanneer u niet-vervallen facturen mee opneemt, is het wel aangewezen om kort na de vervaldag van de desbetreffende facturen veiligheidshalve nog wel een brief te sturen aan de hoofdaannemer waarin u de rechtstreekse vordering voor de ondertussen vervallen facturen bevestigt.

Volledigheidshalve geven we nog mee dat de bouwheer conform artikel 1798, derde lid BW in geval van discussie tussen u en de hoofdaannemer er voor kan kiezen om het door u ingevorderde bedrag voorlopig te storten op een rekening bij de Deposito- en Consignatiekas of te storten op een geblokkeerde rekening bij een financiële instelling op naam van u en de hoofdaannemer, zodat interesten en schadebedingen vermeden kunnen worden en de werken intussen verdergezet kunnen worden. In het geval dat u of de hoofdaannemer schriftelijk aan de bouwheer verzoekt om storting op een rekening bij de Deposito- en Consignatiekas of op een geblokkeerde rekening bij een financiële instelling is deze laatste dit zelfs verplicht.  

Conclusie: De rechtstreekse vordering biedt u als onderaannemer dus effectief een nuttig alternatief voor een procedure wanneer uw hoofdaannemer uw facturen niet betaalt, nu de reikwijdte van de rechtstreekse vordering aanzienlijk ruimer is dan verwacht en daarenboven bijzonder eenvoudig uit te oefenen valt.

 

Sid Van Wellen & Ilse De Geyter

Ilse De Geyter

Ilse De Geyter is in de expertise bouw- en vastgoedrecht actief in bouwgeschillen en huur verhuur van onroerend goed. Haar directe communicatie, daadkracht en persoonlijke ervaring in eigen bouwprojecten komen van pas bij (zowel minnelijke als gerechtelijke) expertises en de opvolging van bouwgeschillen. Zij staat verschillende cliënten bij in de huur verhuur van vastgoed. In de expertise ondernemingsrecht is zij actief in contractenrecht, commerciële geschillen, tuchtrecht en incasso.

Zij is proactief, direct, resultaatgericht en nabij in de uitvoering.